Dutch Fluency

Course Content
Module 1: Kennismaken
Module 1: Kennismaken en Persoonlijke Informatie - Jezelf voorstellen - Persoonlijke gegevens delen - Nationaliteiten en talen - Beroepen en hobby's
0/3
Module 2: Boodschappen en Eten
Module 2: Boodschappen en Eten - Op de markt - In de supermarkt - In het restaurant - Nederlandse gerechten
0/3
Module 3: Vervoer en Reizen
Module 3: Vervoer en Reizen - Openbaar vervoer - De weg vragen - Op het station - Op Schiphol
0/2
Module 4: Gezondheid
Module 4: Gezondheid - Bij de dokter - In de apotheek - Lichaamsdelen - Klachten en symptomen
0/2
Module 5: Wonen en Werken
Module 5: Wonen en Werken - De woning - Op kantoor - Solliciteren - Nederlandse werkcultuur
0/1
Module 6: Eindtoets
Nederlandse Taalcursus A1 – Dagelijks Leven (free)

In het Restaurant

Leer hoe je in een Nederlands restaurant bestelt en communiceert.

Restaurant Vocabulaire:

Nederlands Engels
het menu/de menukaart menu
het voorgerecht starter
het hoofdgerecht main course
het nagerecht/dessert dessert
de rekening the bill
de fooi tip
de ober/serveerster waiter/waitress

Bestellen in het restaurant:

  • Heeft u gereserveerd? – Do you have a reservation?
  • Een tafel voor twee personen, alstublieft – A table for two, please
  • Mag ik de menukaart? – May I have the menu?
  • Wat kunt u aanbevelen? – What can you recommend?
  • Ik wil graag… – I would like…
  • Voor mij… – For me…
  • Is dit gerecht vegetarisch? – Is this dish vegetarian?
  • Mag ik de rekening? – May I have the bill?
  • We willen graag betalen – We would like to pay
  • Het was heerlijk! – It was delicious!

Typisch Nederlandse gerechten:

  • Stamppot – Mashed potatoes with vegetables
  • Erwtensoep – Pea soup
  • Bitterballen – Deep-fried meatballs
  • Haring – Herring
  • Poffertjes – Small pancakes
  • Stroopwafel – Syrup waffle
0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop