Openbaar Vervoer in Nederland
Nederland heeft een uitgebreid openbaar vervoer systeem. Leer de belangrijkste termen en zinnen.
Vervoermiddelen:
Nederlands | Engels |
---|---|
de trein | train |
de bus | bus |
de tram | tram |
de metro | metro/subway |
de fiets | bicycle |
de OV-chipkaart | public transport card |
Op het station:
- Waar is het station? – Where is the station?
- Van welk perron vertrekt de trein naar…? – From which platform does the train to… leave?
- Hoe laat vertrekt de volgende trein? – What time does the next train leave?
- Is dit de trein naar…? – Is this the train to…?
- Moet ik overstappen? – Do I need to transfer?
- Een enkele reis naar… – A single ticket to…
- Een retour naar… – A return ticket to…
De weg vragen:
- Pardon, waar is…? – Excuse me, where is…?
- Hoe kom ik bij…? – How do I get to…?
- Is het ver? – Is it far?
- Ga rechtdoor – Go straight ahead
- Sla linksaf/rechtsaf – Turn left/right
- Bij de verkeerslichten – At the traffic lights
- Tegenover – Opposite
- Naast – Next to